Afgelopen zondag, 28 mei, was het weer zo ver: een valpartij. Met de B-ploeg waren met wind in de rug op weg van Steenbergen naar Kruisland over het nieuwe fietspad. Plots duikt er van rechts een meid op een racefiets op uit een doodlopende wegje. Zij kan Kees Machielse, die met Jos Buermans op kop reed, niet ontwijken. Samen kwakken ze tegen de grond. Gelukkig is er geen schade en letsel. Opvallend is wel, dat verschillende mensen het meisje vragen, of ze zich bezeerd heeft, terwijl aan die arme Kees niets gevraagd wordt…

Het meisje blijft even verbouwereerd zitten, voor ze opstaat.

“Anders rijdt hier nooit iemand,” zegt ze. Ze vergat even dat ze ons voorrang had moeten verlenen.

We kwamen met de schrik vrij. En geschrokken was ik. Ik reed pal achter Kees. Toen die meid op snelheid opdoemde, dacht ik: “Daar gaan we weer.” Want als er gevallen wordt, ben ik er nogal eens bij.

De eerste keer dat ik een flinke smak maakte, was op een winderige en regenachtige zondag in september 1978 in Nieuwmoer. Ik reed toen vanaf half juli op een spiksplinternieuwe goudkleurige Cornelo. Mijn oude vertrouwde witte Peugeot had op stal gezet.

Wij kwamen vanaf de kerk in Nieuwmoer en reden voorbij de afslag Essen richting Wildert. Naast de kasseien lag rechts een tegelfietspad. Daar behoorden wij eigenlijk over te fietsen, maar sommigen van ons reden nog op de kasseien en wilden alsnog het – hoger gelegen –  fietspad nemen. Gerard Timmermans lukte het niet van de rijweg af het sprongetje te maken en viel net voor mij dwars over het fietspad. Ik kon hem niet meer ontwijken en reed vol tegen zijn rug. Vervolgens ging ik de lucht in en zag ik alles op zijn kop.

Daarna ging het licht uit. Ik kwam weer bij bewustzijn, toen ik pijn voelde aan mijn scheenbenen. Ik klaagde daarover en zag even later, waar die pijn vandaan kwam.Henk Baselier, gediplomeerd EHBO-man, zat met zijn knieën op mijn benen en drukte mij bij mijn schouders op de grond. Ik moest namelijk eerst helder zijn, voor ik op mocht staan en ik wilde zonder het te weten steeds overeind krabbelen.

Even later scharrelde ik ondersteund naar de volgbus. Toen ik daar een minuut of tien in zat, kwam er een dokter uit Essen om mij te onderzoeken. Hij zette zijn vingers aan mijn ogen, bekeek die eens goed en zei toen: “Dat is dan 170 frank.”

Tot ieders verbazing pakte ik mijn portemonnee en betaalde hem gepast. Ik kreeg een keurig briefje voor mijn verzekering met de vermelding van plaats en datum, bedrag van de onkosten de woorden “bezoek owg (= onderweg)”.

Natuurlijk was ik benieuwd naar de toestand van mijn fiets. Ik kreeg geen antwoord op mijn vragen en besefte, dat het met die fiets niet best gesteld was. Thuis kwam mijn mooie Cornelo tevoorschijn uit de volgbus. Het was echt ongelooflijk, wat ik zag. In bovenbuis en de buis van het stuur naar de trapas zaten knikken; het leek wel of ik tegen een muur gereden was. “Had d’n Timmer zo’n stevige rug?” vroeg ik me af.

Ik voelde me niet slecht en stapte bij Zomerlust binnen om nog wat te drinken. Daar bleek dat er een stukje uit mijn rechteroor was. Mijn vrouw vroeg, waar dat gebleven was.

“Daar zijn de honden van de Nieuwmoer mee vandoor,” grapte ik.

Gerard Timmermans kwam mij ’s middags opzoeken; hij voelde zich heel schuldig. Maar ik zei hem, dat het gewoon domme pech was en kroop die avond vroeg in bed.

De volgende morgen voelde ik overal pijn. Mijn lijf leek wel een zak gebroken pijpenstelen. Ik wilde uit bed stappen en sloeg gelijk tegen de grond. Dokter De Vet constateerde een forse hersenschudding.

Zo zat het seizoen er voor mij een paar weken vroeger op dan voor de rest van de club. Ik ben drie weken zoet geweest met die hersenschudding.

Gelukkig had ik mijn fiets goed verzekerd. Ik kreeg de schade – mede dankzij Corné Kokke van Cornelo – helemaal vergoed. Mijn nieuwe Cornelo heeft ook voor hete vuren gestaan maar mij tot nu toe niet in de steek gelaten. In het najaar wordt het beestje 28.

 Michel de Koning

Categorieën: Verhalen