Nu ik aan dit vervolgstuk over het onderwerp ‘vallen’ begin, zitten er recente beelden in mijn hoofd van gevallen coureurs: Fred Rodriguez, die overeind probeert te krabbelen, Erik Dekker, die roerloos in de goot blijft liggen, Alexander Valverde, die het zittend in de berm wil uitschreeuwen van de pijn. Voor de buitenstaander is het onbegrijpelijk dat mannen als zij het liefst morgen weer op de fiets zouden kruipen.

Ook bij ons in de club weten sommigen wat vallen is en toch fietsen ze gewoon door. Vraag het bijvoorbeeld maar eens aan Jan Poldermans. En ik heb ook mijn deel gekregen. In vorige columns heb ik al verteld over die mooie Duitse herder waar ik bij Kattendijke over gevallen ben en over mijn val in Nieuwmoer.

Het ergst was ik er wel aan toe, toen ik tussen Klein Zundert en Zundert op een paaltje reed op een zondag in april 1995. Het is niet om op te scheppen, maar in de regel weet ik overal goed de weg. Op die zondag zat ik op de derde rij met Kees Baselier te praten en vervolgens ben ik een stuk van de film kwijt. Wat bleek: er was daar een wegversmalling aangebracht die ik nog niet gezien had. De fietsers voor mij kozen of de autostrook of de fietsstrook en ik reed rechtdoor. Ook met helm zou ik dezelfde verwondingen opgelopen hebben. Ik viel met mijn gezicht op een paaltje en was even bewusteloos.

Toen ik bijkwam, merkte ik dat Anton Jacobs achter mij zat. Ik moet iets gezegd hebben in de trant van: “Ik weet niet wanneer ik van huis ben gegaan.” Kort daarna kwam er man aangelopen, ik besefte meteen dat het een dokter was. Hij vroeg mij of ik wist waar ik was. Ik kon zijn vraag meteen beantwoorden. Even later kwam er een ambulance. De verplegers pakten de zaak drastisch aan: ze sneden mijn kleding open om een infuus aan te leggen, wat ik wel jammer vond. Maar ik durfde niet te protesteren. Op weg naar het ziekenhuis in Roosendaal moest de chauffeur in Rucphen omrijden wegens wegwerkzaamheden. Ik heb hem toen de kortste weg gewezen.

In het ziekenhuis was ik de tweede wielertoerist die op de behandelingstafel kwam. Mijn gezicht werd ontsmet en boven mijn boventanden werden wat wonden dichtgenaaid. Ons Naantje was gewaarschuwd en zij kon dat nog net meemaken. Toen verhuisde ik naar een kamer. Om de paar uur werd ik wakker gemaakt door een waakzame verpleegster. Ik had namelijk een forse hersenschudding opgelopen en moest op gezette tijden bij mijn positieven blijven. Hoewel ik er voor de omstanders erg aan toe was, heb ik geen pijn gehad. Kennelijk bouwt je lichaam op dat moment een verdedingsmechanisme op tegen pijn.

De volgende dag kwam na het ochtendeten een werkster de kamer poetsen. Onder haar werk keek ze terloops naar mij en ik zag dat ze wit wegtrok. Ik moet er nogal gehavend uitgezien hebben, als een gangster die ze in een steegje in elkaar geslagen hadden. Ons Rose-Marie, ze was toen negen, mocht pas na een paar dagen op bezoek komen. Naantje had haar gewaarschuwd dat ik er niet zo best uitzag. Ze was dus voorbereid. Waar ze echter niet op gerekend had, was dat ik een baard van vijf dagen had. Je zou als kind van minder schrikken.

Na een week mocht ik naar huis. Ik herstelde maar langzaam van de hersenschudding.

Mijn baas, een plechtstatige man die niet anders dan een streng gezicht kon zetten, kwam op bezoek daags voor ik naar een communiefeest zou gaan. Naantje begon zich er al zorgen over te maken dat ik op dat feest bier zou gaan drinken. En toen zei mijn baas iets wat ik nooit van hem had verwacht: “Het moet eens weer de eerste keer zijn”. Ik heb zijn raad opgevolgd maar had de dag daarna wel barstende hoofdpijn.

En ik ben na die tijd nooit meer zonder helm de racefiets op gegaan. Dat is maar goed ook want een jaar of drie geleden was het weer raak. In Woensdrecht kon ik een vallende Piet Maas niet ontwijken en kwakte op de stoep. Mijn rechterheup heeft een paar weken opgespeeld en ik had hier en daar wat schaafwonden. Maar mijn hoofd was goed beschermd door de valhem.

Al dat vallen is mij thuis niet in dank afgenomen. Daar is hardop de vraag gesteld of ik niet beter met fietsen kon stoppen. Daar denk ik niet aan. Ook niet nadat het vorig jaar weer zo ver was. Bij Wildert werd ik op een fietspad aangereden door een bestelauto die van een oprit kwam. Hij was op goed geluk vanachter een niet gesnoeide heg de weg opgereden en daar lag ik weer. Dat was goed schrikken. Er gaat er van alles door je heen, wanneer je voor de zoveelste keer dreigt te vallen. Daar op de Wildert was ik echt even de draad kwijt. Gelukkig heb ik er niets aan over gehouden. Volgens mij heb ik een goede engelbewaarder. Komt dat omdat ik op 2 oktober geboren ben? Op die datum valt namelijk – voor wie dat nog niet wist – het feest van H.H. Engelbewaarders.

Michel de Koning

Categorieën: Verhalen